NL.png varen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • varen

O.t.t. (Present)

  • voer
  • voer
  • voer
  • voer
  • voeren
  • voeren
  • voeren
 

O.v.t. (Past)

  • zal varen
  • zult varen
  • zal varen
  • zult varen
  • zult varen
  • zullen varen
  • zullen varen

O.t.t.t. (Future)

  • had gevaren
  • had gevaren
  • had gevaren
  • had gevaren
  • hadden gevaren
  • hadden gevaren
  • hadden gevaren
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gevaren
  • hebt gevaren
  • heeft gevaren
  • hebt gevaren
  • hebben gevaren
  • hebben gevaren
  • hebben gevaren

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gevaren hebben
  • zult gevaren hebben
  • zal gevaren hebben
  • zult gevaren hebben
  • zult gevaren hebben
  • zullen gevaren hebben
  • zullen gevaren hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gevaren hebben
  • zou gevaren hebben
  • zou gevaren hebben
  • zou gevaren hebben
  • zouden gevaren hebben
  • zouden gevaren hebben
  • zouden gevaren hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •