NL.png treffen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • treffen

O.t.t. (Present)

  • trof
  • trof
  • trof
  • trof
  • troffen
  • troffen
  • troffen
 

O.v.t. (Past)

  • zal treffen
  • zult treffen
  • zal treffen
  • zult treffen
  • zult treffen
  • zullen treffen
  • zullen treffen

O.t.t.t. (Future)

  • had getroffen
  • had getroffen
  • had getroffen
  • had getroffen
  • hadden getroffen
  • hadden getroffen
  • hadden getroffen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb getroffen
  • hebt getroffen
  • heeft getroffen
  • hebt getroffen
  • hebben getroffen
  • hebben getroffen
  • hebben getroffen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal getroffen hebben
  • zult getroffen hebben
  • zal getroffen hebben
  • zult getroffen hebben
  • zult getroffen hebben
  • zullen getroffen hebben
  • zullen getroffen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou getroffen hebben
  • zou getroffen hebben
  • zou getroffen hebben
  • zou getroffen hebben
  • zouden getroffen hebben
  • zouden getroffen hebben
  • zouden getroffen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden getroffen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden getroffen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen getroffen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden getroffen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn getroffen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was getroffen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen getroffen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden getroffen zijn
  •