NL.png steken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • steken

O.t.t. (Present)

  • stak
  • stak
  • stak
  • stak
  • staken
  • staken
  • staken
 

O.v.t. (Past)

  • zal steken
  • zult steken
  • zal steken
  • zult steken
  • zult steken
  • zullen steken
  • zullen steken

O.t.t.t. (Future)

  • had gestoken
  • had gestoken
  • had gestoken
  • had gestoken
  • hadden gestoken
  • hadden gestoken
  • hadden gestoken
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gestoken
  • hebt gestoken
  • heeft gestoken
  • hebt gestoken
  • hebben gestoken
  • hebben gestoken
  • hebben gestoken

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gestoken hebben
  • zult gestoken hebben
  • zal gestoken hebben
  • zult gestoken hebben
  • zult gestoken hebben
  • zullen gestoken hebben
  • zullen gestoken hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gestoken hebben
  • zou gestoken hebben
  • zou gestoken hebben
  • zou gestoken hebben
  • zouden gestoken hebben
  • zouden gestoken hebben
  • zouden gestoken hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gestoken
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gestoken
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gestoken worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gestoken worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gestoken
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gestoken
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gestoken zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gestoken zijn
  •