NL.png sluiten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • sluiten

O.t.t. (Present)

  • sloot
  • sloot
  • sloot
  • sloot
  • sloten
  • sloten
  • sloten
 

O.v.t. (Past)

  • zal sluiten
  • zult sluiten
  • zal sluiten
  • zult sluiten
  • zult sluiten
  • zullen sluiten
  • zullen sluiten

O.t.t.t. (Future)

  • had gesloten
  • had gesloten
  • had gesloten
  • had gesloten
  • hadden gesloten
  • hadden gesloten
  • hadden gesloten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gesloten
  • hebt gesloten
  • heeft gesloten
  • hebt gesloten
  • hebben gesloten
  • hebben gesloten
  • hebben gesloten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gesloten hebben
  • zult gesloten hebben
  • zal gesloten hebben
  • zult gesloten hebben
  • zult gesloten hebben
  • zullen gesloten hebben
  • zullen gesloten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gesloten hebben
  • zou gesloten hebben
  • zou gesloten hebben
  • zou gesloten hebben
  • zouden gesloten hebben
  • zouden gesloten hebben
  • zouden gesloten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gesloten
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gesloten
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gesloten worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gesloten worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gesloten
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gesloten
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gesloten zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gesloten zijn
  •