NL.png schuiven

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • schuiven

O.t.t. (Present)

  • schoof
  • schoof
  • schoof
  • schoof
  • schoven
  • schoven
  • schoven
 

O.v.t. (Past)

  • zal schuiven
  • zult schuiven
  • zal schuiven
  • zult schuiven
  • zult schuiven
  • zullen schuiven
  • zullen schuiven

O.t.t.t. (Future)

  • had geschoven
  • had geschoven
  • had geschoven
  • had geschoven
  • hadden geschoven
  • hadden geschoven
  • hadden geschoven
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geschoven
  • hebt geschoven
  • heeft geschoven
  • hebt geschoven
  • hebben geschoven
  • hebben geschoven
  • hebben geschoven

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geschoven hebben
  • zult geschoven hebben
  • zal geschoven hebben
  • zult geschoven hebben
  • zult geschoven hebben
  • zullen geschoven hebben
  • zullen geschoven hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geschoven hebben
  • zou geschoven hebben
  • zou geschoven hebben
  • zou geschoven hebben
  • zouden geschoven hebben
  • zouden geschoven hebben
  • zouden geschoven hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geschoven
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geschoven
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geschoven worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geschoven worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geschoven
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geschoven
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geschoven zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geschoven zijn
  •