NL.png scheppen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • scheppen

O.t.t. (Present)

  • schiep
  • schiep
  • schiep
  • schiep
  • schiepen
  • schiepen
  • schiepen
 

O.v.t. (Past)

  • zal cheppen
  • zult cheppen
  • zal cheppen
  • zult cheppen
  • zult cheppen
  • zullen cheppen
  • zullen cheppen

O.t.t.t. (Future)

  • had geschapen
  • had geschapen
  • had geschapen
  • had geschapen
  • hadden geschapen
  • hadden geschapen
  • hadden geschapen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geschapen
  • hebt geschapen
  • heeft geschapen
  • hebt geschapen
  • hebben geschapen
  • hebben geschapen
  • hebben geschapen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geschapen hebben
  • zult geschapen hebben
  • zal geschapen hebben
  • zult geschapen hebben
  • zult geschapen hebben
  • zullen geschapen hebben
  • zullen geschapen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geschapen hebben
  • zou geschapen hebben
  • zou geschapen hebben
  • zou geschapen hebben
  • zouden geschapen hebben
  • zouden geschapen hebben
  • zouden geschapen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geschapen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geschapen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geschapen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geschapen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geschapen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geschapen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geschapen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geschapen zijn
  •