INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• schenken

O.t.t. (Present)

• schonk
• schonk
• schonk
• schonk
• schonken
• schonken
• schonken

O.v.t. (Past)

• zal schenken
• zult schenken
• zal schenken
• zult schenken
• zult schenken
• zullen schenken
• zullen schenken

O.t.t.t. (Future)

• had geschonken
• had geschonken
• had geschonken
• had geschonken
• hadden geschonken
• hadden geschonken
• hadden geschonken

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geschonken
• hebt geschonken
• heeft geschonken
• hebt geschonken
• hebben geschonken
• hebben geschonken
• hebben geschonken

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geschonken hebben
• zult geschonken hebben
• zal geschonken hebben
• zult geschonken hebben
• zult geschonken hebben
• zullen geschonken hebben
• zullen geschonken hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geschonken hebben
• zou geschonken hebben
• zou geschonken hebben
• zou geschonken hebben
• zouden geschonken hebben
• zouden geschonken hebben
• zouden geschonken hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden geschonken
•  

O.v.t. (Past)

• worden geschonken
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen geschonken worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden geschonken worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn geschonken
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was geschonken
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen geschonken zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden geschonken zijn
•