INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• rijzen

O.t.t. (Present)

• rees
• rees
• rees
• rees
• rezen
• rezen
• rezen

O.v.t. (Past)

• zal rijzen
• zult rijzen
• zal rijzen
• zult rijzen
• zult rijzen
• zullen rijzen
• zullen rijzen

O.t.t.t. (Future)

• was gerezen
• was gerezen
• was gerezen
• was gerezen
• waren gerezen
• waren gerezen
• waren gerezen

O.v.t.t. (Condicional)

• ben gerezen
• bent gerezen
• is gerezen
• bent gerezen
• zijn gerezen
• zijn gerezen
• zijn gerezen

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gerezen zijn
• zult gerezen zijn
• zal gerezen zijn
• zult gerezen zijn
• zult gerezen zijn
• zullen gerezen zijn
• zullen gerezen zijn

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gerezen zijn
• zou gerezen zijn
• zou gerezen zijn
• zou gerezen zijn
• zouden gerezen zijn
• zouden gerezen zijn
• zouden gerezen zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•