INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• ontmoeten

O.t.t. (Present)

• ontmoette
• ontmoette
• ontmoette
• ontmoette
• ontmoetten
• ontmoetten
• ontmoetten

O.v.t. (Past)

• zal ontmoeten
• zult ontmoeten
• zal ontmoeten
• zult ontmoeten
• zult ontmoeten
• zullen ontmoeten
• zullen ontmoeten

O.t.t.t. (Future)

• had ontmoet
• had ontmoet
• had ontmoet
• had ontmoet
• hadden ontmoet
• hadden ontmoet
• hadden ontmoet

O.v.t.t. (Condicional)

• heb ontmoet
• hebt ontmoet
• heeft ontmoet
• hebt ontmoet
• hebben ontmoet
• hebben ontmoet
• hebben ontmoet

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal ontmoet hebben
• zult ontmoet hebben
• zal ontmoet hebben
• zult ontmoet hebben
• zult ontmoet hebben
• zullen ontmoet hebben
• zullen ontmoet hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou ontmoet hebben
• zou ontmoet hebben
• zou ontmoet hebben
• zou ontmoet hebben
• zouden ontmoet hebben
• zouden ontmoet hebben
• zouden ontmoet hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden ontmoet
•  

O.v.t. (Past)

• worden ontmoet
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen ontmoet worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden ontmoet worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn ontmoet
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was ontmoet
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen ontmoet zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden ontmoet zijn
•