NL.png leven

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • leven

O.t.t. (Present)

  • leefde
  • leefde
  • leefde
  • leefde
  • leefden
  • leefden
  • leefden
 

O.v.t. (Past)

  • zal leven
  • zult leven
  • zal leven
  • zult leven
  • zult leven
  • zullen leven
  • zullen leven

O.t.t.t. (Future)

  • had geleefd
  • had geleefd
  • had geleefd
  • had geleefd
  • hadden geleefd
  • hadden geleefd
  • hadden geleefd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geleefd
  • hebt geleefd
  • heeft geleefd
  • hebt geleefd
  • hebben geleefd
  • hebben geleefd
  • hebben geleefd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geleefd hebben
  • zult geleefd hebben
  • zal geleefd hebben
  • zult geleefd hebben
  • zult geleefd hebben
  • zullen geleefd hebben
  • zullen geleefd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geleefd hebben
  • zou geleefd hebben
  • zou geleefd hebben
  • zou geleefd hebben
  • zouden geleefd hebben
  • zouden geleefd hebben
  • zouden geleefd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geleefd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geleefd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geleefd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geleefd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geleefd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geleefd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geleefd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geleefd zijn
  •