NL.png leiden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • leiden

O.t.t. (Present)

  • leidde
  • leidde
  • leidde
  • leidde
  • leidden
  • leidden
  • leidden
 

O.v.t. (Past)

  • zal leiden
  • zult leiden
  • zal leiden
  • zult leiden
  • zult leiden
  • zullen leiden
  • zullen leiden

O.t.t.t. (Future)

  • had geleid
  • had geleid
  • had geleid
  • had geleid
  • hadden geleid
  • hadden geleid
  • hadden geleid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geleid
  • hebt geleid
  • heeft geleid
  • hebt geleid
  • hebben geleid
  • hebben geleid
  • hebben geleid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geleid hebben
  • zult geleid hebben
  • zal geleid hebben
  • zult geleid hebben
  • zult geleid hebben
  • zullen geleid hebben
  • zullen geleid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geleid hebben
  • zou geleid hebben
  • zou geleid hebben
  • zou geleid hebben
  • zouden geleid hebben
  • zouden geleid hebben
  • zouden geleid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geleid
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geleid
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geleid worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geleid worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geleid
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geleid
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geleid zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geleid zijn
  •