INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• houden

O.t.t. (Present)

• hield
• hield
• hield
• hield
• hielden
• hielden
• hielden

O.v.t. (Past)

• zal houden
• zult houden
• zal houden
• zult houden
• zult houden
• zullen houden
• zullen houden

O.t.t.t. (Future)

• had gehouden
• had gehouden
• had gehouden
• had gehouden
• hadden gehouden
• hadden gehouden
• hadden gehouden

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gehouden
• hebt gehouden
• heeft gehouden
• hebt gehouden
• hebben gehouden
• hebben gehouden
• hebben gehouden

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gehouden hebben
• zult gehouden hebben
• zal gehouden hebben
• zult gehouden hebben
• zult gehouden hebben
• zullen gehouden hebben
• zullen gehouden hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gehouden hebben
• zou gehouden hebben
• zou gehouden hebben
• zou gehouden hebben
• zouden gehouden hebben
• zouden gehouden hebben
• zouden gehouden hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gehouden
•  

O.v.t. (Past)

• worden gehouden
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gehouden worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gehouden worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gehouden
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gehouden
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gehouden zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gehouden zijn
•