NL.png heten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • heten

O.t.t. (Present)

  • heette
  • heette
  • heette
  • heette
  • heetten
  • heetten
  • heetten
 

O.v.t. (Past)

  • zal heten
  • zult heten
  • zal heten
  • zult heten
  • zult heten
  • zullen heten
  • zullen heten

O.t.t.t. (Future)

  • had geheten
  • had geheten
  • had geheten
  • had geheten
  • hadden geheten
  • hadden geheten
  • hadden geheten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geheten
  • hebt geheten
  • heeft geheten
  • hebt geheten
  • hebben geheten
  • hebben geheten
  • hebben geheten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geheten hebben
  • zult geheten hebben
  • zal geheten hebben
  • zult geheten hebben
  • zult geheten hebben
  • zullen geheten hebben
  • zullen geheten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geheten hebben
  • zou geheten hebben
  • zou geheten hebben
  • zou geheten hebben
  • zouden geheten hebben
  • zouden geheten hebben
  • zouden geheten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geheten
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geheten
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geheten worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geheten worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geheten
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geheten
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geheten zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geheten zijn
  •