INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- had
- had
- had
- had
- hadden
- hadden
- hadden
O.v.t. (Past)
- zal hebben
- zult hebben
- zal hebben
- zult hebben
- zult hebben
- zullen hebben
- zullen hebben
O.t.t.t. (Future)
- had gehad
- had gehad
- had gehad
- had gehad
- hadden gehad
- hadden gehad
- hadden gehad
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gehad
- hebt gehad
- heeft gehad
- hebt gehad
- hebben gehad
- hebben gehad
- hebben gehad
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gehad hebben
- zult gehad hebben
- zal gehad hebben
- zult gehad hebben
- zult gehad hebben
- zullen gehad hebben
- zullen gehad hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gehad hebben
- zou gehad hebben
- zou gehad hebben
- zou gehad hebben
- zouden gehad hebben
- zouden gehad hebben
- zouden gehad hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)