NL.png glijden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • glijden

O.t.t. (Present)

  • gleed
  • gleed
  • gleed
  • gleed
  • gleden
  • gleden
  • gleden
 

O.v.t. (Past)

  • zal glijden
  • zult glijden
  • zal glijden
  • zult glijden
  • zult glijden
  • zullen glijden
  • zullen glijden

O.t.t.t. (Future)

  • had gegleden
  • had gegleden
  • had gegleden
  • had gegleden
  • hadden gegleden
  • hadden gegleden
  • hadden gegleden
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gegleden
  • hebt gegleden
  • heeft gegleden
  • hebt gegleden
  • hebben gegleden
  • hebben gegleden
  • hebben gegleden

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gegleden hebben
  • zult gegleden hebben
  • zal gegleden hebben
  • zult gegleden hebben
  • zult gegleden hebben
  • zullen gegleden hebben
  • zullen gegleden hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gegleden hebben
  • zou gegleden hebben
  • zou gegleden hebben
  • zou gegleden hebben
  • zouden gegleden hebben
  • zouden gegleden hebben
  • zouden gegleden hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •