NL.png geven

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • geven

O.t.t. (Present)

  • gaf
  • gaf
  • gaf
  • gaf
  • gaven
  • gaven
  • gaven
 

O.v.t. (Past)

  • zal geven
  • zult geven
  • zal geven
  • zult geven
  • zult geven
  • zullen geven
  • zullen geven

O.t.t.t. (Future)

  • had gegeven
  • had gegeven
  • had gegeven
  • had gegeven
  • hadden gegeven
  • hadden gegeven
  • hadden gegeven
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gegeven
  • hebt gegeven
  • heeft gegeven
  • hebt gegeven
  • hebben gegeven
  • hebben gegeven
  • hebben gegeven

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gegeven hebben
  • zult gegeven hebben
  • zal gegeven hebben
  • zult gegeven hebben
  • zult gegeven hebben
  • zullen gegeven hebben
  • zullen gegeven hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gegeven hebben
  • zou gegeven hebben
  • zou gegeven hebben
  • zou gegeven hebben
  • zouden gegeven hebben
  • zouden gegeven hebben
  • zouden gegeven hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gegeven
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gegeven
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gegeven worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gegeven worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gegeven
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gegeven
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gegeven zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gegeven zijn
  •