NL.png gebruiken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • gebruiken

O.t.t. (Present)

  • gebruikte
  • gebruikte
  • gebruikte
  • gebruikte
  • gebruikten
  • gebruikten
  • gebruikten
 

O.v.t. (Past)

  • zal gebruiken
  • zult gebruiken
  • zal gebruiken
  • zult gebruiken
  • zult gebruiken
  • zullen gebruiken
  • zullen gebruiken

O.t.t.t. (Future)

  • had gebruikt
  • had gebruikt
  • had gebruikt
  • had gebruikt
  • hadden gebruikt
  • hadden gebruikt
  • hadden gebruikt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gebruikt
  • hebt gebruikt
  • heeft gebruikt
  • hebt gebruikt
  • hebben gebruikt
  • hebben gebruikt
  • hebben gebruikt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gebruikt hebben
  • zult gebruikt hebben
  • zal gebruikt hebben
  • zult gebruikt hebben
  • zult gebruikt hebben
  • zullen gebruikt hebben
  • zullen gebruikt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gebruikt hebben
  • zou gebruikt hebben
  • zou gebruikt hebben
  • zou gebruikt hebben
  • zouden gebruikt hebben
  • zouden gebruikt hebben
  • zouden gebruikt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gebruikt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gebruikt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gebruikt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gebruikt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gebruikt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gebruikt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gebruikt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gebruikt zijn
  •