NL.png duwen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • duwen

O.t.t. (Present)

  • duwde
  • duwde
  • duwde
  • duwde
  • duwden
  • duwden
  • duwden
 

O.v.t. (Past)

  • zal duwen
  • zult duwen
  • zal duwen
  • zult duwen
  • zult duwen
  • zullen duwen
  • zullen duwen

O.t.t.t. (Future)

  • had geduwd
  • had geduwd
  • had geduwd
  • had geduwd
  • hadden geduwd
  • hadden geduwd
  • hadden geduwd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geduwd
  • hebt geduwd
  • heeft geduwd
  • hebt geduwd
  • hebben geduwd
  • hebben geduwd
  • hebben geduwd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geduwd hebben
  • zult geduwd hebben
  • zal geduwd hebben
  • zult geduwd hebben
  • zult geduwd hebben
  • zullen geduwd hebben
  • zullen geduwd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geduwd hebben
  • zou geduwd hebben
  • zou geduwd hebben
  • zou geduwd hebben
  • zouden geduwd hebben
  • zouden geduwd hebben
  • zouden geduwd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geduwd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geduwd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geduwd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geduwd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geduwd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geduwd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geduwd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geduwd zijn
  •