NL.png danken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • danken

O.t.t. (Present)

  • dankte
  • dankte
  • dankte
  • dankte
  • dankten
  • dankten
  • dankten
 

O.v.t. (Past)

  • zal danken
  • zult danken
  • zal danken
  • zult danken
  • zult danken
  • zullen danken
  • zullen danken

O.t.t.t. (Future)

  • had gedankt
  • had gedankt
  • had gedankt
  • had gedankt
  • hadden gedankt
  • hadden gedankt
  • hadden gedankt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gedankt
  • hebt gedankt
  • heeft gedankt
  • hebt gedankt
  • hebben gedankt
  • hebben gedankt
  • hebben gedankt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gedankt hebben
  • zult gedankt hebben
  • zal gedankt hebben
  • zult gedankt hebben
  • zult gedankt hebben
  • zullen gedankt hebben
  • zullen gedankt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gedankt hebben
  • zou gedankt hebben
  • zou gedankt hebben
  • zou gedankt hebben
  • zouden gedankt hebben
  • zouden gedankt hebben
  • zouden gedankt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gedankt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gedankt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gedankt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gedankt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gedankt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gedankt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gedankt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gedankt zijn
  •