NL.png bijten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bijten

O.t.t. (Present)

  • beet
  • beet
  • beet
  • beet
  • beten
  • beten
  • beten
 

O.v.t. (Past)

  • zal bijten
  • zult bijten
  • zal bijten
  • zult bijten
  • zult bijten
  • zullen bijten
  • zullen bijten

O.t.t.t. (Future)

  • had gebeten
  • had gebeten
  • had gebeten
  • had gebeten
  • hadden gebeten
  • hadden gebeten
  • hadden gebeten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gebeten
  • hebt gebeten
  • heeft gebeten
  • hebt gebeten
  • hebben gebeten
  • hebben gebeten
  • hebben gebeten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gebeten hebben
  • zult gebeten hebben
  • zal gebeten hebben
  • zult gebeten hebben
  • zult gebeten hebben
  • zullen gebeten hebben
  • zullen gebeten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gebeten hebben
  • zou gebeten hebben
  • zou gebeten hebben
  • zou gebeten hebben
  • zouden gebeten hebben
  • zouden gebeten hebben
  • zouden gebeten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gebeten
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gebeten
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gebeten worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gebeten worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gebeten
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gebeten
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gebeten zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gebeten zijn
  •