NL.png bedoelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bedoelen

O.t.t. (Present)

  • bedoelde
  • bedoelde
  • bedoelde
  • bedoelde
  • bedoelden
  • bedoelden
  • bedoelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal bedoelen
  • zult bedoelen
  • zal bedoelen
  • zult bedoelen
  • zult bedoelen
  • zullen bedoelen
  • zullen bedoelen

O.t.t.t. (Future)

  • had bedoeld
  • had bedoeld
  • had bedoeld
  • had bedoeld
  • hadden bedoeld
  • hadden bedoeld
  • hadden bedoeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb bedoeld
  • hebt bedoeld
  • heeft bedoeld
  • hebt bedoeld
  • hebben bedoeld
  • hebben bedoeld
  • hebben bedoeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal bedoeld hebben
  • zult bedoeld hebben
  • zal bedoeld hebben
  • zult bedoeld hebben
  • zult bedoeld hebben
  • zullen bedoeld hebben
  • zullen bedoeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou bedoeld hebben
  • zou bedoeld hebben
  • zou bedoeld hebben
  • zou bedoeld hebben
  • zouden bedoeld hebben
  • zouden bedoeld hebben
  • zouden bedoeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden bedoeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden bedoeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen bedoeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden bedoeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn bedoeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was bedoeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen bedoeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden bedoeld zijn
  •