NL.png vernauwen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vernauwen

O.t.t. (Present)

  • vernauwde
  • vernauwde
  • vernauwde
  • vernauwde
  • vernauwden
  • vernauwden
  • vernauwden
 

O.v.t. (Past)

  • zal vernauwen
  • zult vernauwen
  • zal vernauwen
  • zult vernauwen
  • zult vernauwen
  • zullen vernauwen
  • zullen vernauwen

O.t.t.t. (Future)

  • had vernauwd
  • had vernauwd
  • had vernauwd
  • had vernauwd
  • hadden vernauwd
  • hadden vernauwd
  • hadden vernauwd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb vernauwd
  • hebt vernauwd
  • heeft vernauwd
  • hebt vernauwd
  • hebben vernauwd
  • hebben vernauwd
  • hebben vernauwd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal vernauwd hebben
  • zult vernauwd hebben
  • zal vernauwd hebben
  • zult vernauwd hebben
  • zult vernauwd hebben
  • zullen vernauwd hebben
  • zullen vernauwd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou vernauwd hebben
  • zou vernauwd hebben
  • zou vernauwd hebben
  • zou vernauwd hebben
  • zouden vernauwd hebben
  • zouden vernauwd hebben
  • zouden vernauwd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden vernauwd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden vernauwd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen vernauwd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden vernauwd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn vernauwd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was vernauwd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen vernauwd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden vernauwd zijn
  •