NL.png vermommen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vermommen

O.t.t. (Present)

  • vermomde
  • vermomde
  • vermomde
  • vermomde
  • vermomden
  • vermomden
  • vermomden
 

O.v.t. (Past)

  • zal vermommen
  • zult vermommen
  • zal vermommen
  • zult vermommen
  • zult vermommen
  • zullen vermommen
  • zullen vermommen

O.t.t.t. (Future)

  • had vermomd
  • had vermomd
  • had vermomd
  • had vermomd
  • hadden vermomd
  • hadden vermomd
  • hadden vermomd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb vermomd
  • hebt vermomd
  • heeft vermomd
  • hebt vermomd
  • hebben vermomd
  • hebben vermomd
  • hebben vermomd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal vermomd hebben
  • zult vermomd hebben
  • zal vermomd hebben
  • zult vermomd hebben
  • zult vermomd hebben
  • zullen vermomd hebben
  • zullen vermomd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou vermomd hebben
  • zou vermomd hebben
  • zou vermomd hebben
  • zou vermomd hebben
  • zouden vermomd hebben
  • zouden vermomd hebben
  • zouden vermomd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden vermomd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden vermomd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen vermomd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden vermomd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn vermomd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was vermomd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen vermomd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden vermomd zijn
  •