NL.png vermanen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vermanen

O.t.t. (Present)

  • vermaande
  • vermaande
  • vermaande
  • vermaande
  • vermaanden
  • vermaanden
  • vermaanden
 

O.v.t. (Past)

  • zal vermanen
  • zult vermanen
  • zal vermanen
  • zult vermanen
  • zult vermanen
  • zullen vermanen
  • zullen vermanen

O.t.t.t. (Future)

  • had vermaand
  • had vermaand
  • had vermaand
  • had vermaand
  • hadden vermaand
  • hadden vermaand
  • hadden vermaand
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb vermaand
  • hebt vermaand
  • heeft vermaand
  • hebt vermaand
  • hebben vermaand
  • hebben vermaand
  • hebben vermaand

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal vermaand hebben
  • zult vermaand hebben
  • zal vermaand hebben
  • zult vermaand hebben
  • zult vermaand hebben
  • zullen vermaand hebben
  • zullen vermaand hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou vermaand hebben
  • zou vermaand hebben
  • zou vermaand hebben
  • zou vermaand hebben
  • zouden vermaand hebben
  • zouden vermaand hebben
  • zouden vermaand hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden vermaand
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden vermaand
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen vermaand worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden vermaand worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn vermaand
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was vermaand
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen vermaand zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden vermaand zijn
  •