NL.png vermalen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vermalen

O.t.t. (Present)

  • vermaalde
  • vermaalde
  • vermaalde
  • vermaalde
  • vermaalden
  • vermaalden
  • vermaalden
 

O.v.t. (Past)

  • zal vermalen
  • zult vermalen
  • zal vermalen
  • zult vermalen
  • zult vermalen
  • zullen vermalen
  • zullen vermalen

O.t.t.t. (Future)

  • had vermalen
  • had vermalen
  • had vermalen
  • had vermalen
  • hadden vermalen
  • hadden vermalen
  • hadden vermalen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb vermalen
  • hebt vermalen
  • heeft vermalen
  • hebt vermalen
  • hebben vermalen
  • hebben vermalen
  • hebben vermalen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal vermalen hebben
  • zult vermalen hebben
  • zal vermalen hebben
  • zult vermalen hebben
  • zult vermalen hebben
  • zullen vermalen hebben
  • zullen vermalen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou vermalen hebben
  • zou vermalen hebben
  • zou vermalen hebben
  • zou vermalen hebben
  • zouden vermalen hebben
  • zouden vermalen hebben
  • zouden vermalen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden vermalen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden vermalen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen vermalen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden vermalen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn vermalen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was vermalen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen vermalen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden vermalen zijn
  •