NL.png verlokken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verlokken

O.t.t. (Present)

  • verlokte
  • verlokte
  • verlokte
  • verlokte
  • verlokten
  • verlokten
  • verlokten
 

O.v.t. (Past)

  • zal verlokken
  • zult verlokken
  • zal verlokken
  • zult verlokken
  • zult verlokken
  • zullen verlokken
  • zullen verlokken

O.t.t.t. (Future)

  • had verlokt
  • had verlokt
  • had verlokt
  • had verlokt
  • hadden verlokt
  • hadden verlokt
  • hadden verlokt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verlokt
  • hebt verlokt
  • heeft verlokt
  • hebt verlokt
  • hebben verlokt
  • hebben verlokt
  • hebben verlokt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verlokt hebben
  • zult verlokt hebben
  • zal verlokt hebben
  • zult verlokt hebben
  • zult verlokt hebben
  • zullen verlokt hebben
  • zullen verlokt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verlokt hebben
  • zou verlokt hebben
  • zou verlokt hebben
  • zou verlokt hebben
  • zouden verlokt hebben
  • zouden verlokt hebben
  • zouden verlokt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verlokt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verlokt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verlokt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verlokt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verlokt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verlokt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verlokt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verlokt zijn
  •