NL.png verifiëren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verifiëren

O.t.t. (Present)

  • verifieerde
  • verifieerde
  • verifieerde
  • verifieerde
  • verifieerden
  • verifieerden
  • verifieerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verifiëren
  • zult verifiëren
  • zal verifiëren
  • zult verifiëren
  • zult verifiëren
  • zullen verifiëren
  • zullen verifiëren

O.t.t.t. (Future)

  • had geverifieerd
  • had geverifieerd
  • had geverifieerd
  • had geverifieerd
  • hadden geverifieerd
  • hadden geverifieerd
  • hadden geverifieerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geverifieerd
  • hebt geverifieerd
  • heeft geverifieerd
  • hebt geverifieerd
  • hebben geverifieerd
  • hebben geverifieerd
  • hebben geverifieerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geverifieerd hebben
  • zult geverifieerd hebben
  • zal geverifieerd hebben
  • zult geverifieerd hebben
  • zult geverifieerd hebben
  • zullen geverifieerd hebben
  • zullen geverifieerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geverifieerd hebben
  • zou geverifieerd hebben
  • zou geverifieerd hebben
  • zou geverifieerd hebben
  • zouden geverifieerd hebben
  • zouden geverifieerd hebben
  • zouden geverifieerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geverifieerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geverifieerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geverifieerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geverifieerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geverifieerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geverifieerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geverifieerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geverifieerd zijn
  •