NL.png verergeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verergeren

O.t.t. (Present)

  • verergerde
  • verergerde
  • verergerde
  • verergerde
  • verergerden
  • verergerden
  • verergerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verergeren
  • zult verergeren
  • zal verergeren
  • zult verergeren
  • zult verergeren
  • zullen verergeren
  • zullen verergeren

O.t.t.t. (Future)

  • had verergerd
  • had verergerd
  • had verergerd
  • had verergerd
  • hadden verergerd
  • hadden verergerd
  • hadden verergerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verergerd
  • hebt verergerd
  • heeft verergerd
  • hebt verergerd
  • hebben verergerd
  • hebben verergerd
  • hebben verergerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verergerd hebben
  • zult verergerd hebben
  • zal verergerd hebben
  • zult verergerd hebben
  • zult verergerd hebben
  • zullen verergerd hebben
  • zullen verergerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verergerd hebben
  • zou verergerd hebben
  • zou verergerd hebben
  • zou verergerd hebben
  • zouden verergerd hebben
  • zouden verergerd hebben
  • zouden verergerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verergerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verergerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verergerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verergerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verergerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verergerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verergerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verergerd zijn
  •