NL.png verenigen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verenigen

O.t.t. (Present)

  • verenigde
  • verenigde
  • verenigde
  • verenigde
  • verenigden
  • verenigden
  • verenigden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verenigen
  • zult verenigen
  • zal verenigen
  • zult verenigen
  • zult verenigen
  • zullen verenigen
  • zullen verenigen

O.t.t.t. (Future)

  • had verenigd
  • had verenigd
  • had verenigd
  • had verenigd
  • hadden verenigd
  • hadden verenigd
  • hadden verenigd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verenigd
  • hebt verenigd
  • heeft verenigd
  • hebt verenigd
  • hebben verenigd
  • hebben verenigd
  • hebben verenigd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verenigd hebben
  • zult verenigd hebben
  • zal verenigd hebben
  • zult verenigd hebben
  • zult verenigd hebben
  • zullen verenigd hebben
  • zullen verenigd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verenigd hebben
  • zou verenigd hebben
  • zou verenigd hebben
  • zou verenigd hebben
  • zouden verenigd hebben
  • zouden verenigd hebben
  • zouden verenigd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verenigd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verenigd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verenigd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verenigd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verenigd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verenigd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verenigd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verenigd zijn
  •