INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• verengelsen

O.t.t. (Present)

• verengelste
• verengelste
• verengelste
• verengelste
• verengelsten
• verengelsten
• verengelsten

O.v.t. (Past)

• zal verengelsen
• zult verengelsen
• zal verengelsen
• zult verengelsen
• zult verengelsen
• zullen verengelsen
• zullen verengelsen

O.t.t.t. (Future)

• had verengelst
• had verengelst
• had verengelst
• had verengelst
• hadden verengelst
• hadden verengelst
• hadden verengelst

O.v.t.t. (Condicional)

• heb verengelst
• hebt verengelst
• heeft verengelst
• hebt verengelst
• hebben verengelst
• hebben verengelst
• hebben verengelst

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal verengelst hebben
• zult verengelst hebben
• zal verengelst hebben
• zult verengelst hebben
• zult verengelst hebben
• zullen verengelst hebben
• zullen verengelst hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou verengelst hebben
• zou verengelst hebben
• zou verengelst hebben
• zou verengelst hebben
• zouden verengelst hebben
• zouden verengelst hebben
• zouden verengelst hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden verengelst
•  

O.v.t. (Past)

• worden verengelst
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen verengelst worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden verengelst worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn verengelst
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was verengelst
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen verengelst zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden verengelst zijn
•