NL.png verbleken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verbleken

O.t.t. (Present)

  • verbleekte
  • verbleekte
  • verbleekte
  • verbleekte
  • verbleekten
  • verbleekten
  • verbleekten
 

O.v.t. (Past)

  • zal verbleken
  • zult verbleken
  • zal verbleken
  • zult verbleken
  • zult verbleken
  • zullen verbleken
  • zullen verbleken

O.t.t.t. (Future)

  • was verbleekt
  • was verbleekt
  • was verbleekt
  • was verbleekt
  • waren verbleekt
  • waren verbleekt
  • waren verbleekt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben verbleekt
  • bent verbleekt
  • is verbleekt
  • bent verbleekt
  • zijn verbleekt
  • zijn verbleekt
  • zijn verbleekt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verbleekt zijn
  • zult verbleekt zijn
  • zal verbleekt zijn
  • zult verbleekt zijn
  • zult verbleekt zijn
  • zullen verbleekt zijn
  • zullen verbleekt zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verbleekt zijn
  • zou verbleekt zijn
  • zou verbleekt zijn
  • zou verbleekt zijn
  • zouden verbleekt zijn
  • zouden verbleekt zijn
  • zouden verbleekt zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •