NL.png triomferen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • triomferen

O.t.t. (Present)

  • triomfeerde
  • triomfeerde
  • triomfeerde
  • triomfeerde
  • triomfeerden
  • triomfeerden
  • triomfeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal triomferen
  • zult triomferen
  • zal triomferen
  • zult triomferen
  • zult triomferen
  • zullen triomferen
  • zullen triomferen

O.t.t.t. (Future)

  • had getriomfeerd
  • had getriomfeerd
  • had getriomfeerd
  • had getriomfeerd
  • hadden getriomfeerd
  • hadden getriomfeerd
  • hadden getriomfeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb getriomfeerd
  • hebt getriomfeerd
  • heeft getriomfeerd
  • hebt getriomfeerd
  • hebben getriomfeerd
  • hebben getriomfeerd
  • hebben getriomfeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal getriomfeerd hebben
  • zult getriomfeerd hebben
  • zal getriomfeerd hebben
  • zult getriomfeerd hebben
  • zult getriomfeerd hebben
  • zullen getriomfeerd hebben
  • zullen getriomfeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou getriomfeerd hebben
  • zou getriomfeerd hebben
  • zou getriomfeerd hebben
  • zou getriomfeerd hebben
  • zouden getriomfeerd hebben
  • zouden getriomfeerd hebben
  • zouden getriomfeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •