NL.png trappen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • trappen

O.t.t. (Present)

  • trapte
  • trapte
  • trapte
  • trapte
  • trapten
  • trapten
  • trapten
 

O.v.t. (Past)

  • zal trappen
  • zult trappen
  • zal trappen
  • zult trappen
  • zult trappen
  • zullen trappen
  • zullen trappen

O.t.t.t. (Future)

  • had getrapt
  • had getrapt
  • had getrapt
  • had getrapt
  • hadden getrapt
  • hadden getrapt
  • hadden getrapt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb getrapt
  • hebt getrapt
  • heeft getrapt
  • hebt getrapt
  • hebben getrapt
  • hebben getrapt
  • hebben getrapt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal getrapt hebben
  • zult getrapt hebben
  • zal getrapt hebben
  • zult getrapt hebben
  • zult getrapt hebben
  • zullen getrapt hebben
  • zullen getrapt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou getrapt hebben
  • zou getrapt hebben
  • zou getrapt hebben
  • zou getrapt hebben
  • zouden getrapt hebben
  • zouden getrapt hebben
  • zouden getrapt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden getrapt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden getrapt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen getrapt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden getrapt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn getrapt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was getrapt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen getrapt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden getrapt zijn
  •