NL.png transponeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • transponeren

O.t.t. (Present)

  • transponeerde
  • transponeerde
  • transponeerde
  • transponeerde
  • transponeerden
  • transponeerden
  • transponeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal transponeren
  • zult transponeren
  • zal transponeren
  • zult transponeren
  • zult transponeren
  • zullen transponeren
  • zullen transponeren

O.t.t.t. (Future)

  • had getransponeerd
  • had getransponeerd
  • had getransponeerd
  • had getransponeerd
  • hadden getransponeerd
  • hadden getransponeerd
  • hadden getransponeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb getransponeerd
  • hebt getransponeerd
  • heeft getransponeerd
  • hebt getransponeerd
  • hebben getransponeerd
  • hebben getransponeerd
  • hebben getransponeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal getransponeerd hebben
  • zult getransponeerd hebben
  • zal getransponeerd hebben
  • zult getransponeerd hebben
  • zult getransponeerd hebben
  • zullen getransponeerd hebben
  • zullen getransponeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou getransponeerd hebben
  • zou getransponeerd hebben
  • zou getransponeerd hebben
  • zou getransponeerd hebben
  • zouden getransponeerd hebben
  • zouden getransponeerd hebben
  • zouden getransponeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden getransponeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden getransponeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen getransponeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden getransponeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn getransponeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was getransponeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen getransponeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden getransponeerd zijn
  •