NL.png transplanteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • transplanteren

O.t.t. (Present)

  • transplanteerde
  • transplanteerde
  • transplanteerde
  • transplanteerde
  • transplanteerden
  • transplanteerden
  • transplanteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal transplanteren
  • zult transplanteren
  • zal transplanteren
  • zult transplanteren
  • zult transplanteren
  • zullen transplanteren
  • zullen transplanteren

O.t.t.t. (Future)

  • had getransplanteerd
  • had getransplanteerd
  • had getransplanteerd
  • had getransplanteerd
  • hadden getransplanteerd
  • hadden getransplanteerd
  • hadden getransplanteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb getransplanteerd
  • hebt getransplanteerd
  • heeft getransplanteerd
  • hebt getransplanteerd
  • hebben getransplanteerd
  • hebben getransplanteerd
  • hebben getransplanteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal getransplanteerd hebben
  • zult getransplanteerd hebben
  • zal getransplanteerd hebben
  • zult getransplanteerd hebben
  • zult getransplanteerd hebben
  • zullen getransplanteerd hebben
  • zullen getransplanteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou getransplanteerd hebben
  • zou getransplanteerd hebben
  • zou getransplanteerd hebben
  • zou getransplanteerd hebben
  • zouden getransplanteerd hebben
  • zouden getransplanteerd hebben
  • zouden getransplanteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden getransplanteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden getransplanteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen getransplanteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden getransplanteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn getransplanteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was getransplanteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen getransplanteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden getransplanteerd zijn
  •