NL.png transpireren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • transpireren

O.t.t. (Present)

  • transpireerde
  • transpireerde
  • transpireerde
  • transpireerde
  • transpireerden
  • transpireerden
  • transpireerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal transpireren
  • zult transpireren
  • zal transpireren
  • zult transpireren
  • zult transpireren
  • zullen transpireren
  • zullen transpireren

O.t.t.t. (Future)

  • had getranspireerd
  • had getranspireerd
  • had getranspireerd
  • had getranspireerd
  • hadden getranspireerd
  • hadden getranspireerd
  • hadden getranspireerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb getranspireerd
  • hebt getranspireerd
  • heeft getranspireerd
  • hebt getranspireerd
  • hebben getranspireerd
  • hebben getranspireerd
  • hebben getranspireerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal getranspireerd hebben
  • zult getranspireerd hebben
  • zal getranspireerd hebben
  • zult getranspireerd hebben
  • zult getranspireerd hebben
  • zullen getranspireerd hebben
  • zullen getranspireerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou getranspireerd hebben
  • zou getranspireerd hebben
  • zou getranspireerd hebben
  • zou getranspireerd hebben
  • zouden getranspireerd hebben
  • zouden getranspireerd hebben
  • zouden getranspireerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •