NL.png telen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • telen

O.t.t. (Present)

  • teelde
  • teelde
  • teelde
  • teelde
  • teelden
  • teelden
  • teelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal telen
  • zult telen
  • zal telen
  • zult telen
  • zult telen
  • zullen telen
  • zullen telen

O.t.t.t. (Future)

  • had geteeld
  • had geteeld
  • had geteeld
  • had geteeld
  • hadden geteeld
  • hadden geteeld
  • hadden geteeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geteeld
  • hebt geteeld
  • heeft geteeld
  • hebt geteeld
  • hebben geteeld
  • hebben geteeld
  • hebben geteeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geteeld hebben
  • zult geteeld hebben
  • zal geteeld hebben
  • zult geteeld hebben
  • zult geteeld hebben
  • zullen geteeld hebben
  • zullen geteeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geteeld hebben
  • zou geteeld hebben
  • zou geteeld hebben
  • zou geteeld hebben
  • zouden geteeld hebben
  • zouden geteeld hebben
  • zouden geteeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geteeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geteeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geteeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geteeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geteeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geteeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geteeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geteeld zijn
  •