NL.png taxeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • taxeren

O.t.t. (Present)

  • taxeerde
  • taxeerde
  • taxeerde
  • taxeerde
  • taxeerden
  • taxeerden
  • taxeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal taxeren
  • zult taxeren
  • zal taxeren
  • zult taxeren
  • zult taxeren
  • zullen taxeren
  • zullen taxeren

O.t.t.t. (Future)

  • had getaxeerd
  • had getaxeerd
  • had getaxeerd
  • had getaxeerd
  • hadden getaxeerd
  • hadden getaxeerd
  • hadden getaxeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb getaxeerd
  • hebt getaxeerd
  • heeft getaxeerd
  • hebt getaxeerd
  • hebben getaxeerd
  • hebben getaxeerd
  • hebben getaxeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal getaxeerd hebben
  • zult getaxeerd hebben
  • zal getaxeerd hebben
  • zult getaxeerd hebben
  • zult getaxeerd hebben
  • zullen getaxeerd hebben
  • zullen getaxeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou getaxeerd hebben
  • zou getaxeerd hebben
  • zou getaxeerd hebben
  • zou getaxeerd hebben
  • zouden getaxeerd hebben
  • zouden getaxeerd hebben
  • zouden getaxeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden getaxeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden getaxeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen getaxeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden getaxeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn getaxeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was getaxeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen getaxeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden getaxeerd zijn
  •