INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• substitueren

O.t.t. (Present)

• substitueerde
• substitueerde
• substitueerde
• substitueerde
• substitueerden
• substitueerden
• substitueerden

O.v.t. (Past)

• zal substitueren
• zult substitueren
• zal substitueren
• zult substitueren
• zult substitueren
• zullen substitueren
• zullen substitueren

O.t.t.t. (Future)

• had gesubstitueerd
• had gesubstitueerd
• had gesubstitueerd
• had gesubstitueerd
• hadden gesubstitueerd
• hadden gesubstitueerd
• hadden gesubstitueerd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gesubstitueerd
• hebt gesubstitueerd
• heeft gesubstitueerd
• hebt gesubstitueerd
• hebben gesubstitueerd
• hebben gesubstitueerd
• hebben gesubstitueerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gesubstitueerd hebben
• zult gesubstitueerd hebben
• zal gesubstitueerd hebben
• zult gesubstitueerd hebben
• zult gesubstitueerd hebben
• zullen gesubstitueerd hebben
• zullen gesubstitueerd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gesubstitueerd hebben
• zou gesubstitueerd hebben
• zou gesubstitueerd hebben
• zou gesubstitueerd hebben
• zouden gesubstitueerd hebben
• zouden gesubstitueerd hebben
• zouden gesubstitueerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gesubstitueerd
•  

O.v.t. (Past)

• worden gesubstitueerd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gesubstitueerd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gesubstitueerd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gesubstitueerd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gesubstitueerd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gesubstitueerd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gesubstitueerd zijn
•