NL.png staven

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • staven

O.t.t. (Present)

  • staafde
  • staafde
  • staafde
  • staafde
  • staafden
  • staafden
  • staafden
 

O.v.t. (Past)

  • zal staven
  • zult staven
  • zal staven
  • zult staven
  • zult staven
  • zullen staven
  • zullen staven

O.t.t.t. (Future)

  • had gestaafd
  • had gestaafd
  • had gestaafd
  • had gestaafd
  • hadden gestaafd
  • hadden gestaafd
  • hadden gestaafd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gestaafd
  • hebt gestaafd
  • heeft gestaafd
  • hebt gestaafd
  • hebben gestaafd
  • hebben gestaafd
  • hebben gestaafd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gestaafd hebben
  • zult gestaafd hebben
  • zal gestaafd hebben
  • zult gestaafd hebben
  • zult gestaafd hebben
  • zullen gestaafd hebben
  • zullen gestaafd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gestaafd hebben
  • zou gestaafd hebben
  • zou gestaafd hebben
  • zou gestaafd hebben
  • zouden gestaafd hebben
  • zouden gestaafd hebben
  • zouden gestaafd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gestaafd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gestaafd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gestaafd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gestaafd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gestaafd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gestaafd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gestaafd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gestaafd zijn
  •