NL.png stamelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • stamelen

O.t.t. (Present)

  • stamelde
  • stamelde
  • stamelde
  • stamelde
  • stamelden
  • stamelden
  • stamelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal stamelen
  • zult stamelen
  • zal stamelen
  • zult stamelen
  • zult stamelen
  • zullen stamelen
  • zullen stamelen

O.t.t.t. (Future)

  • had gestameld
  • had gestameld
  • had gestameld
  • had gestameld
  • hadden gestameld
  • hadden gestameld
  • hadden gestameld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gestameld
  • hebt gestameld
  • heeft gestameld
  • hebt gestameld
  • hebben gestameld
  • hebben gestameld
  • hebben gestameld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gestameld hebben
  • zult gestameld hebben
  • zal gestameld hebben
  • zult gestameld hebben
  • zult gestameld hebben
  • zullen gestameld hebben
  • zullen gestameld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gestameld hebben
  • zou gestameld hebben
  • zou gestameld hebben
  • zou gestameld hebben
  • zouden gestameld hebben
  • zouden gestameld hebben
  • zouden gestameld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gestameld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gestameld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gestameld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gestameld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gestameld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gestameld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gestameld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gestameld zijn
  •