NL.png sommeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • sommeren

O.t.t. (Present)

  • sommeerde
  • sommeerde
  • sommeerde
  • sommeerde
  • sommeerden
  • sommeerden
  • sommeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal sommeren
  • zult sommeren
  • zal sommeren
  • zult sommeren
  • zult sommeren
  • zullen sommeren
  • zullen sommeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gesommeerd
  • had gesommeerd
  • had gesommeerd
  • had gesommeerd
  • hadden gesommeerd
  • hadden gesommeerd
  • hadden gesommeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gesommeerd
  • hebt gesommeerd
  • heeft gesommeerd
  • hebt gesommeerd
  • hebben gesommeerd
  • hebben gesommeerd
  • hebben gesommeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gesommeerd hebben
  • zult gesommeerd hebben
  • zal gesommeerd hebben
  • zult gesommeerd hebben
  • zult gesommeerd hebben
  • zullen gesommeerd hebben
  • zullen gesommeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gesommeerd hebben
  • zou gesommeerd hebben
  • zou gesommeerd hebben
  • zou gesommeerd hebben
  • zouden gesommeerd hebben
  • zouden gesommeerd hebben
  • zouden gesommeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gesommeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gesommeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gesommeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gesommeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gesommeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gesommeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gesommeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gesommeerd zijn
  •