NL.png snellen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • snellen

O.t.t. (Present)

  • snelde
  • snelde
  • snelde
  • snelde
  • snelden
  • snelden
  • snelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal snellen
  • zult snellen
  • zal snellen
  • zult snellen
  • zult snellen
  • zullen snellen
  • zullen snellen

O.t.t.t. (Future)

  • had gesneld
  • had gesneld
  • had gesneld
  • had gesneld
  • hadden gesneld
  • hadden gesneld
  • hadden gesneld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gesneld
  • hebt gesneld
  • heeft gesneld
  • hebt gesneld
  • hebben gesneld
  • hebben gesneld
  • hebben gesneld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gesneld hebben
  • zult gesneld hebben
  • zal gesneld hebben
  • zult gesneld hebben
  • zult gesneld hebben
  • zullen gesneld hebben
  • zullen gesneld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gesneld hebben
  • zou gesneld hebben
  • zou gesneld hebben
  • zou gesneld hebben
  • zouden gesneld hebben
  • zouden gesneld hebben
  • zouden gesneld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gesneld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gesneld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gesneld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gesneld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gesneld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gesneld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gesneld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gesneld zijn
  •