NL.png rouwen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • rouwen

O.t.t. (Present)

  • rouwde
  • rouwde
  • rouwde
  • rouwde
  • rouwden
  • rouwden
  • rouwden
 

O.v.t. (Past)

  • zal rouwen
  • zult rouwen
  • zal rouwen
  • zult rouwen
  • zult rouwen
  • zullen rouwen
  • zullen rouwen

O.t.t.t. (Future)

  • had gerouwd
  • had gerouwd
  • had gerouwd
  • had gerouwd
  • hadden gerouwd
  • hadden gerouwd
  • hadden gerouwd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gerouwd
  • hebt gerouwd
  • heeft gerouwd
  • hebt gerouwd
  • hebben gerouwd
  • hebben gerouwd
  • hebben gerouwd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gerouwd hebben
  • zult gerouwd hebben
  • zal gerouwd hebben
  • zult gerouwd hebben
  • zult gerouwd hebben
  • zullen gerouwd hebben
  • zullen gerouwd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gerouwd hebben
  • zou gerouwd hebben
  • zou gerouwd hebben
  • zou gerouwd hebben
  • zouden gerouwd hebben
  • zouden gerouwd hebben
  • zouden gerouwd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gerouwd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gerouwd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gerouwd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gerouwd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gerouwd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gerouwd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gerouwd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gerouwd zijn
  •