NL.png roosteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • roosteren

O.t.t. (Present)

  • roosterde
  • roosterde
  • roosterde
  • roosterde
  • roosterden
  • roosterden
  • roosterden
 

O.v.t. (Past)

  • zal roosteren
  • zult roosteren
  • zal roosteren
  • zult roosteren
  • zult roosteren
  • zullen roosteren
  • zullen roosteren

O.t.t.t. (Future)

  • had geroosterd
  • had geroosterd
  • had geroosterd
  • had geroosterd
  • hadden geroosterd
  • hadden geroosterd
  • hadden geroosterd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geroosterd
  • hebt geroosterd
  • heeft geroosterd
  • hebt geroosterd
  • hebben geroosterd
  • hebben geroosterd
  • hebben geroosterd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geroosterd hebben
  • zult geroosterd hebben
  • zal geroosterd hebben
  • zult geroosterd hebben
  • zult geroosterd hebben
  • zullen geroosterd hebben
  • zullen geroosterd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geroosterd hebben
  • zou geroosterd hebben
  • zou geroosterd hebben
  • zou geroosterd hebben
  • zouden geroosterd hebben
  • zouden geroosterd hebben
  • zouden geroosterd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geroosterd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geroosterd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geroosterd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geroosterd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geroosterd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geroosterd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geroosterd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geroosterd zijn
  •