NL.png regelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • regelen

O.t.t. (Present)

  • regelde
  • regelde
  • regelde
  • regelde
  • regelden
  • regelden
  • regelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal regelen
  • zult regelen
  • zal regelen
  • zult regelen
  • zult regelen
  • zullen regelen
  • zullen regelen

O.t.t.t. (Future)

  • had geregeld
  • had geregeld
  • had geregeld
  • had geregeld
  • hadden geregeld
  • hadden geregeld
  • hadden geregeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geregeld
  • hebt geregeld
  • heeft geregeld
  • hebt geregeld
  • hebben geregeld
  • hebben geregeld
  • hebben geregeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geregeld hebben
  • zult geregeld hebben
  • zal geregeld hebben
  • zult geregeld hebben
  • zult geregeld hebben
  • zullen geregeld hebben
  • zullen geregeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geregeld hebben
  • zou geregeld hebben
  • zou geregeld hebben
  • zou geregeld hebben
  • zouden geregeld hebben
  • zouden geregeld hebben
  • zouden geregeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geregeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geregeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geregeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geregeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geregeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geregeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geregeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geregeld zijn
  •