NL.png reciteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • reciteren

O.t.t. (Present)

  • reciteerde
  • reciteerde
  • reciteerde
  • reciteerde
  • reciteerden
  • reciteerden
  • reciteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal reciteren
  • zult reciteren
  • zal reciteren
  • zult reciteren
  • zult reciteren
  • zullen reciteren
  • zullen reciteren

O.t.t.t. (Future)

  • had gereciteerd
  • had gereciteerd
  • had gereciteerd
  • had gereciteerd
  • hadden gereciteerd
  • hadden gereciteerd
  • hadden gereciteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gereciteerd
  • hebt gereciteerd
  • heeft gereciteerd
  • hebt gereciteerd
  • hebben gereciteerd
  • hebben gereciteerd
  • hebben gereciteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gereciteerd hebben
  • zult gereciteerd hebben
  • zal gereciteerd hebben
  • zult gereciteerd hebben
  • zult gereciteerd hebben
  • zullen gereciteerd hebben
  • zullen gereciteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gereciteerd hebben
  • zou gereciteerd hebben
  • zou gereciteerd hebben
  • zou gereciteerd hebben
  • zouden gereciteerd hebben
  • zouden gereciteerd hebben
  • zouden gereciteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gereciteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gereciteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gereciteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gereciteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gereciteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gereciteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gereciteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gereciteerd zijn
  •