NL.png ratelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • ratelen

O.t.t. (Present)

  • ratelde
  • ratelde
  • ratelde
  • ratelde
  • ratelden
  • ratelden
  • ratelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal ratelen
  • zult ratelen
  • zal ratelen
  • zult ratelen
  • zult ratelen
  • zullen ratelen
  • zullen ratelen

O.t.t.t. (Future)

  • had gerateld
  • had gerateld
  • had gerateld
  • had gerateld
  • hadden gerateld
  • hadden gerateld
  • hadden gerateld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gerateld
  • hebt gerateld
  • heeft gerateld
  • hebt gerateld
  • hebben gerateld
  • hebben gerateld
  • hebben gerateld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gerateld hebben
  • zult gerateld hebben
  • zal gerateld hebben
  • zult gerateld hebben
  • zult gerateld hebben
  • zullen gerateld hebben
  • zullen gerateld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gerateld hebben
  • zou gerateld hebben
  • zou gerateld hebben
  • zou gerateld hebben
  • zouden gerateld hebben
  • zouden gerateld hebben
  • zouden gerateld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •