NL.png rangschikken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • rangschikken

O.t.t. (Present)

  • rangschikte
  • rangschikte
  • rangschikte
  • rangschikte
  • rangschikten
  • rangschikten
  • rangschikten
 

O.v.t. (Past)

  • zal rangschikken
  • zult rangschikken
  • zal rangschikken
  • zult rangschikken
  • zult rangschikken
  • zullen rangschikken
  • zullen rangschikken

O.t.t.t. (Future)

  • had gerangschikt
  • had gerangschikt
  • had gerangschikt
  • had gerangschikt
  • hadden gerangschikt
  • hadden gerangschikt
  • hadden gerangschikt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gerangschikt
  • hebt gerangschikt
  • heeft gerangschikt
  • hebt gerangschikt
  • hebben gerangschikt
  • hebben gerangschikt
  • thebben gerangschikt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gerangschikt hebben
  • zult gerangschikt hebben
  • zal gerangschikt hebben
  • zult gerangschikt hebben
  • zult gerangschikt hebben
  • zullen gerangschikt hebben
  • zullen gerangschikt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gerangschikt hebben
  • zou gerangschikt hebben
  • zou gerangschikt hebben
  • zou gerangschikt hebben
  • zouden gerangschikt hebben
  • zouden gerangschikt hebben
  • zouden gerangschikt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gerangschikt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gerangschikt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gerangschikt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gerangschikt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gerangschikt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gerangschikt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gerangschikt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gerangschikt zijn
  •