NL.png raaskallen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • raaskallen

O.t.t. (Present)

  • raaskalde
  • raaskalde
  • raaskalde
  • raaskalde
  • raaskalden
  • raaskalden
  • raaskalden
 

O.v.t. (Past)

  • zal raaskallen
  • zult raaskallen
  • zal raaskallen
  • zult raaskallen
  • zult raaskallen
  • zullen raaskallen
  • zullen raaskallen

O.t.t.t. (Future)

  • had geraaskald
  • had geraaskald
  • had geraaskald
  • had geraaskald
  • hadden geraaskald
  • hadden geraaskald
  • hadden geraaskald
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geraaskald
  • hebt geraaskald
  • heeft geraaskald
  • hebt geraaskald
  • hebben geraaskald
  • hebben geraaskald
  • hebben geraaskald

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geraaskald hebben
  • zult geraaskald hebben
  • zal geraaskald hebben
  • zult geraaskald hebben
  • zult geraaskald hebben
  • zullen geraaskald hebben
  • zullen geraaskald hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geraaskald hebben
  • zou geraaskald hebben
  • zou geraaskald hebben
  • zou geraaskald hebben
  • zouden geraaskald hebben
  • zouden geraaskald hebben
  • zouden geraaskald hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •